Toen en Toen ..
Zoeken Het verhaal van Friesland

In het jaar 1514
Hertog George heeft voor de komende strijd geld nodig en vraagt om meer belastingen.

Hertog George vraagt om meer belastingen.

Op 20 april kwamen prelaten, priesters, en edelen, zoals eerder vermeld, naar Leeuwarden. Hertog George nam zelf het woord, staande voor de kanselarij, en hield een lange toespraak.

Als een geleerd en welbespraakt vorst sprak hij over het onrecht dat hem door de graaf van Emden was aangedaan, wat hem dagelijks veel moeite en kosten opleverde, enzovoort, met vele uitgebreide argumenten.

Aan het eind vroeg hij om een belasting om de oorlog voort te zetten of af te ronden, namelijk een kwart van de gulden, dat is 7 stuivers per gouden gulden. Dit zou alleen door de landeigenaren of renteniers betaald moeten worden. De landeigenaren en met name de edelen vonden deze belasting zwaar, omdat ze de winter in Aduard voor Groningen hadden doorgebracht op eigen nadeel en kosten, of anderen hadden overwonnen op hun plaats.

Daarom gaven de edelen op dat moment een verzoekschrift aan de hertog.

Friesland stad middeleeuwen

Het verzoekschrift aan de graaf

De edelen deden een verzoek aan Zijn Vorstelijke Genade, gezien de grote kosten die zij voor hem hadden gemaakt en nog dagelijks maakten, hen vrij te stellen van de eenentwintigste penning die zij jaarlijks aan Zijn Genade verschuldigd waren, en dat de omkeerbrief in alle andere artikelen van kracht zou blijven.

Dit verzoekschrift werd door heer Goslick Jongama, Hessel Martena, Doctor Kempo Martena, Peter Camminga, Tyaardt Burmania, Rienck Camstra en Edo Jongama namens alle andere edelen op 22 april gepresenteerd.

De hertog beraadslaagde en wilde de edelen een goed antwoord geven.

Na lang overleg met zijn heren uit Saksen antwoordde hij dat de edelen uit Oostergo, Westergo en de Zevenwouden voor Groningen, of waar de hertog ook wilde, vijfhonderd soldaten zes maanden lang moesten leveren. Voor elke soldaat moest per maand een gouden gulden betaald worden.

De edelen wilden dit niet doen en zeiden dat het voor hen niet haalbaar was vanwege de grote kosten die zij dat jaar al hadden gemaakt voor de heer.

Verdere onderhandelingen

Later, op 1 juni, kwamen de edelen opnieuw eendrachtig naar Leeuwarden, zoals eerder beschreven door de gemachtigde, om de onderhandelingen met de hertog over de eenentwintigste penning voort te zetten.

Toen kwamen zij overeen met de hertog dat de algemene edelen uit Oostergo, Westergo en de Zevenwouden de hertog twee maanden lang vijfhonderd soldaten zouden leveren, elke soldaat per maand een gouden gulden betalend, en degenen die geen soldaten konden krijgen en zelf niet wilden dienen, zouden de hertog evenveel geld geven als hun inkomsten bedroegen voor de lopende maand.

Hiermee zouden de edelen vrij, los en kwijt zijn van de eenentwintigste penning die in het jaar 1504 was afgesproken toen hertog George werd gehuldigd.

Maar voor landen en inkomsten die zij na die datum zouden kopen, moesten zij jaarlijks belasting betalen aan de heer; hiervoor zou de hertog de edelen voldoende verzegelde brieven en kwitanties geven.

Om deze overeenkomst goed vast te leggen, werden Hessel Martena, Doctor Kempo Martena, Peter Camminga, Rienck Camstra, Tyaardt Burmania en Siuerdt Abbinga aangewezen door de algemene edelen.

De kroniek van Worp van Thabor

Deze tekst is gebaseerd op het vijfde boek van monnik, kroniekschrijver en tijdgenoot Worp van Thabor. Het boek beslaat de geschiedenis van Friesland van 1499 tot 1523.

Dit is de periode onder het bewind van de Saksische Hertogen en daarna het conflict tussen een groot deel van Friesland, Gelre en de keizer Karel V van Spanje.

Het boek van Worp van Thabor (in modern Nederlands).