In het jaar 1518:.
Stadhouder voor Gelre, Arcles, brengt de volgende stadhouder naar Sneek, Maarten van Rossum. Er komen voorstellen om Friesland onder de hertog van Gelre te besturen.
Rond de tijd van Sint Laurens, 10 augustus, in het jaar 1518 kwam Arckles uit Gelre naar Sneek. Hij was al een tijd lang namens de vorst van Gelre stadhouder over de Gelderse Friezen in Friesland geweest en bracht Maarten van Rossum mee, heer van Poederoijen. Maarten van Rossum zou de nieuwe stadhouder worden over de steden en gebieden in Oostergo, Westergo en Zevenwouden die loyaal waren aan de hertog van Gelre.
Vervolgens schreef Arckles aan alle geestelijken, edelen en landeigenaren met het verzoek vertegenwoordigers te sturen om in Sneek een landdag te houden en naar de plannen van de vorst van Gelre te luisteren.
Op deze bijeenkomst op 24 augustus deed Arckles voorstellen.
Het eerste voorstel was gericht op het beleid dat het beste voor de landen zou zijn. Het was voor de hertog van Gelre onaanvaardbaar dat de Bourgondiƫrs het beleid naar hun hand zouden zetten
Het tweede voorstel ging over het afschaffen van de accijns op wijn en andere goederen in Friesland, omdat dit volgens hem geen voordeel maar schade opleverde voor Friesland. De kooplieden brachten hun goederen namelijk naar Bourgondische steden (Harlingen, Franeker en Leeuwarden) waar geen accijns geheven werd. Dit was ten nadele van Friesland.
Daarom moest de accijns afgeschaft worden, zodat kooplieden hun goederen overal in Friesland vrij en onbeschadigd konden verkopen en gebruiken.
Arckles stelde verder voor dat de landen moesten overleggen en een manier vinden om de soldaten te bekostigen en problemen die Oostergo, Westergo en Zevenwouden konden treffen op te lossen. Friesland had geld nodig als de accijns zou zijn afgeschaft.
Dit omdat de vorst van Gelre moeilijk de lasten van Friesland kon dragen met alleen zijn eigen middelen.
Het derde artikel dat de Arckles voorstelde, was om reparaties aan de dijken uit te voeren, zodat de landen die daaronder vielen behouden konden blijven. De dijken waren op dat moment ernstig verwaarloosd.
Nadat de Gelderse heren de voorgestelde artikelen hadden ingediend en om een antwoord vroegen over wat de landen wilden ondernemen, hebben de gedeputeerden en gevolmachtigden van Friesland specifieke artikelen en punten opgesteld en deze schriftelijk aan de heren overgedragen.
Deze artikelen en punten wilden zij bevestigd hebben door de Hertog van Gelre.
De hooggeboren vorst, hertog Karel van Gelre, onze zeer genadige heer, heeft zijn raadsheren naar Friesland gestuurd om een bestuurlijke ordening te maken waardoor de landen ten voordele van onze genadige heer en de gebieden onderhouden konden worden. Dit was voorgesteld tijdens de landdag in Sneek rond de tijd van Sint Laurens in het jaar 1518. Na rijp beraad hebben de staten van de landen opgemerkt dat het noodzakelijk was om van onze genadige heer te weten op welke wijze en door wie de Friese landen geregeerd en geprivilegieerd zouden worden. Daarom hebben de staten bepaalde artikelen opgesteld en uiteengezet, in de hoop dat onze zeer genadige heer en heer deze niet zou weigeren en de staten van de landen in deze artikelen zou willen verzekeren en bevestigen met zijn groot hangende zegel, voor hem en zijn erfgenamen en nakomelingen. Dan zullen die landen met hun toekomstige onderdanen tevreden gesteld worden bij de komst van deze Friese landen, en de onderdanen zullen zich bewijzen als goede en trouwe onderdanen van de staat.
Deze tekst is gebaseerd op het vijfde boek van monnik, kroniekschrijver en tijdgenoot Worp van Thabor. Het boek beslaat de geschiedenis van Friesland van 1499 tot 1523.
Dit is de periode onder het bewind van de Saksische Hertogen en daarna het conflict tussen een groot deel van Friesland, Gelre en de keizer Karel V van Spanje.
Het boek van Worp van Thabor (in modern Nederlands).
Dorpen en steden in Friesland.
Leven in Sneek in de 16de eeuw.
De zaak van Yepke Vaer (1521).
Veroordeelde Geldersen 1516 -1524.
Misdaad en straf (1500 - 1550).
Terechtstellingen (1500 - 1550).