In het jaar 1516
Het leger van de Bourgondiërs trekt Friesland in om de steunpunten van de Gelderse Friezen te vernietigen. Zo ging er een leger naar het dorp Irnsum om het gefortifiseerde huis van Epo Douwesz af te branden.
Terwijl dit in Dokkum gebeurde, trokken heer Florys van IJsselstein en Graaf Felix met een ander deel van het leger vanuit Makkum naar Irnsum en belegerden het huis van Epo Douwesz, die daar samen was met Abbe Sasskers Heringe, de man van zijn zus, en 30 mannen.
Aan het eind van de dag, toen de Bourgondiërs begonnen aan het beleg, bood heer Floris hen aan om hun huis te verlaten met behoud van leven en eigendommen en het huis aan hem over te geven. Dit weigerden zij echter, omdat ze vertrouwden op de steun van de Geldersen en Jancke Douwema met de Woudfriezen, in de hoop dat deze hen zouden bevrijden.
Daarop openden zij het vuur vanuit het huis, waarbij ze twee knechten verwondden en één van Graaf Felix' dienaren doodden. Dit maakte Graaf Felix woedend en hij beval om met zwaar geschut het huis onder vuur te nemen, wat resulteerde in het doorboren van het huis op drie plaatsen.
Toen de mensen, die in het huis verbleven, door het gebruik van kanonnen angstig werden en om barmhartigheid smeekten boden zij aan het huis over te geven en hun leven te sparen. Graaf Felix, echter, uit wraak voor het verlies van zijn dienaar, weigerde elke vorm van genade.
Omdat de Bourgondiërs onophoudelijk het huis beschoten en er geen hoop op ontzet was, gaven zij zich over en plaatsten hun lot in de handen van de heer, hopend op genade.
Onmiddellijk daarna werden tien personen opgehangen aan de torens van het huis en zestien werden onthoofd op 28 augustus.
Graaf Felix wilde ook de twee leiders onmiddellijk laten onthoofden, maar de Friese edelen die de Bourgondische zijde gekozen hadden en ter plaatse waren, verzochten om de twee leiders te sparen. Dit was met het oog op een mogelijke uitwisseling tegen Epo Aelua, heer Hessel Martena, en de vrouwen van Juwe Bottinga’s, die in Sneek gevangen zaten.
Na de overgave plunderden en brandden de Bourgondiërs het huis af. Dezelfde dag staken ze ook de dorpen Irnsum, Akkrum, en Boorn in brand. Na deze gebeurtenissen keerden de Bourgondische soldaten terug naar Makkum en heer Floris met de overige soldaten naar Leeuwarden.
De twee leiders uit het huis in Irnsum werden als gevangenen naar Franeker gebracht.
Hessel Martena en Jw Bottinga schreven aan de Geldersen in Sneek dat het leven aan Epo Douwesz. en Abbe Heringa was gegund op basis van verzoeken door hen en andere vrienden. De voorwaarde was echter dat Epo Aelua en hun vrouwen zouden worden vrijgelaten uit gevangenschap. Als ze niet akkoord gingen met deze voorwaarden, was Graaf Felix van plan Epo Douwesz. en Abbe Heringa alsnog te berechten. Dezelfde boodschap werd ook door de twee leiders aan Janke Douwes en andere edelen in Sneek gestuurd.
De Geldersen reageerden echter afwijzend en onbeschoft op het voorstel van de Bourgondiërs en weigerden de vrouwen in ruil voor Abbo en Epo vrij te laten.
Toen Graaf Felix deze afwijzende reactie ontving, werd hij woedend en stuurde onmiddellijk de twee Epo Douwesz. en Abbe Heringa naar Harlingen, waar ze beiden op 13 september werden onthoofd.
Deze tekst is gebaseerd op het vijfde boek van monnik, kroniekschrijver en tijdgenoot Worp van Thabor. Het boek beslaat de geschiedenis van Friesland van 1499 tot 1523.
Dit is de periode onder het bewind van de Saksische Hertogen en daarna het conflict tussen een groot deel van Friesland, Gelre en de keizer Karel V van Spanje.
Het boek van Worp van Thabor (in modern Nederlands).
Een aanval op een huis, een stins
Dorpen en steden in Friesland.
Leven in Sneek in de 16de eeuw.
De zaak van Yepke Vaer (1521).
Veroordeelde Geldersen 1516 -1524.
Misdaad en straf (1500 - 1550).
Terechtstellingen (1500 - 1550).