In het jaar 1501 stuurde Gerbrant Mockama 12 Friese ballingen vanuit Groningen naar Dongeradeel in Ee, naar het huis van zijn broer Popke Mockama, met de opdracht het huis te bezetten, aangezien Gerbrant en Popke nog steeds ballingen waren.
Gerbrant beloofde de 12 mannen dat hij hen zou ontzetten als ze door de heren van Friesland belegerd zouden worden.
Toen Graaf Hugo, de stadhouder van Friesland, dit hoorde, schreef hij naar Schelto Tyarda opter Gheest (uit Rinsemageest) met de opdracht om Dantumadeel, Kollumerland en Achtkarspelen op te roepen, aangezien hij over deze drie gebieden grietman was, om het huis te belegeren.
Graaf Hugo gaf ook Tako Hemstra en Tzalling Liuuezoon Jellinga, die toen al verzoend was en door de heren tot kastelein en excismeester in Dokkum was benoemd, de opdracht om met hun volk naar het huis te trekken.
Deze heren en Friezen belegerden het huis op Paaszaterdag, 18 april. Op 21 april stuurde de stadhouder honderd Duitse soldaten met geschut, waaronder halve en hele slangen en een hoofdstuk, naar de Friezen bij het huis. Omdat het huis dikke en sterke muren had, konden noch de halve noch de hele slangen erdoor schieten, alleen de grote bus kon de muren doorboren. De mensen in het huis wilden alleen op de Duitse soldaten schieten, waardoor de belegeraars hen gunstig gezind waren en het goed zouden hebben gevonden als ze veilig waren ontsnapt.
Toen de grote bus echter op het huis begon te schieten en gaten in de muren maakte, en ze geen ontzet vernamen, raakten ze in de problemen. Tussen donderdag en vrijdag in de nacht vluchtten zes mensen van het huis, die voor middernacht de wacht hadden gehouden terwijl de anderen sliepen, en ontsnapten succesvol. Degenen die in het huis achterbleven, werden nog angstiger en gaven het huis op vrijdag 23 april over. Ze gaven zich over aan de genade en kennis van de heren.
De gevangenen werden naar het Zyaerdema-huis in Franeker gebracht, waar toen het hof werd gehouden. Het veroverde huis van Mockinga werd diezelfde 23 april afgebrand en verwoest.
De dinsdag daarna, 27 april, werden twee van de mannen op palen gezet in Franeker, en de anderen werden aan een rad gehangen.
Eén van de twee die aan de palen werd gezet, was Jelle Kind, in het Fries ook bekend als Jelle Bern. Jelle had hertog Hendrik van Saksen veel last en oneer aangedaan met woorden en daden toen de Friezen hem in Franeker belegerden, wat nu leidde tot zijn zware en ongehoorde dood. Nadat Jelle zes uur aan de paal had gezeten, sprak hij nog en klaagde over geen grotere pijn dan zijn hart dat zou breken van de kou en dorst.
Deze tekst is gebaseerd op het vijfde boek van monnik, kroniekschrijver en tijdgenoot Worp van Thabor. Het boek beslaat de geschiedenis van Friesland van 1499 tot 1523.
Dit is de periode onder het bewind van de Saksische Hertogen en daarna het conflict tussen een groot deel van Friesland, Gelre en de keizer Karel V van Spanje.
Het boek van Worp van Thabor (in modern Nederlands).
Dorpen en steden in Friesland.
Leven in Sneek in de 16de eeuw.
De zaak van Yepke Vaer (1521).
Veroordeelde Geldersen 1516 -1524.
Misdaad en straf (1500 - 1550).
Terechtstellingen (1500 - 1550).