In 1521.
De Bourgondiërs vallen met een sterk huurleger Friesland binnen. Lemmer wordt veroverd en in brand gestoken. Dan trekken ze verder naar Dongerdielen om daar brandschattingen te eisen
Heer Philips van Bourgondië, bisschop van Utrecht, verzamelde in Holland en andere plaatsen een groot aantal huurlingen, met heer Willem van Roggendorff als hun opperbevelhebber. Deze troepen kwamen in oktober over de Zuiderzee en sloegen hun kamp op in Kuinre, alsof het hun bedoeling was om Overijssel te beschermen tegen de Gelderse troepen die zich in Zwolle en Kuinre bevonden. Maar in werkelijkheid waren ze gericht op Friesland.
De Bourgondiërs wilden huurlingen in Friesland inzetten om de Friezen die de Gelderse partij steunden zoveel schade aan te richten, dat zij zich vrijwillig aan de keizer zouden onderwerpen. Omdat er officieel nog een wapenstilstand was tussen de Bourgondiërs en de Gelderse partij, dienden de Geldersen geen aanleiding te krijgen om Bourgondische gebieden in Holland, Friesland of elders aan te vallen.
Dat dit plan in werking was, blijkt uit de gebeurtenissen van die tijd. Terwijl Roggendorff en zijn huurlingen in Kuinre verbleven, waren er ook veel bisschoppelijke of Bourgondische soldaten in Steenwijk. Toen gaf Douwe van Burmania, in opdracht van de stadhouder heer Georg Schenck, bevel aan een groep van ongeveer vierhonderd soldaten bij Harlingen om zich naar Kuinre te begeven. Tegelijkertijd stuurden zij brieven en boodschappers naar Lemster Vijfga om versterkingen te vragen.
De graaf van Moers reageerde hierop door een oproep te doen aan Doniawerstal, Schoterland en Lemster Vijfga, om zich in de Lemmer te verzamelen en zich voor te bereiden om de vijand tegen te houden voordat deze verder kon oprukken en hen zou kunnen overrompelen.
De Bourgondische soldaten in Kuinre vernamen dit en trokken naar Lemmer, waar de Friezen van het Gelre hun kamp hadden opgeslagen. De Friezen boden weerstand, maar de vijand drong zo sterk aan dat de Friezen het veld moesten verlaten. Daarbij werden slechts enkele Friezen gedood, sommigen gevangen genomen, en de rest wist te ontsnappen. Onder de gevangenen bevond zich Frederik Roorda, de grietman van Schoterland.
Daarna staken de soldaten de Lemmer in brand, evenals een deel van Oosterzee. De inwoners werden gedwongen tot een regeling en moesten brandschatting betalen. Wie met hen een regeling trof, kon slechts elf weken rust genieten, omdat de Geldersen in Overijssel vergelijkbare eisen aan de bevolking stelden.
Kort daarna reisde heer Willem van Roggendorff naar Holland en vervolgens naar het hof van Bourgondië. De soldaten, onder leiding van Claes Wolderstoff, braken hun kamp in Kuinre op en trokken door Doniawerstal, Schoterland, Stellingwerf, Achtkarspelen, Kollumerland en de omliggende gebieden tot aan Gerkesbrugge. In deze gebieden voerden ze brandschattingen in naar eigen willekeur. Wie niet betaalde, zag zijn huis in vlammen opgaan. Dit gebeurde uitsluitend omdat deze gebieden de Gelderse partij steunden.
Later trokken de soldaten naar Bonifatius' klooster (Boevenklooster) en bleven daar acht dagen. Ze hadden plannen om door te reizen naar Dongerdielen om daar ook brandschattingen te eisen, zoals ze in andere gebieden hadden gedaan.
De graaf van Moers, de stadhouder voor Gelre, die in Sneek verbleef waar zich ook het Gelderse hof bevond, vernam dit. Hij trok met drie of vier schepen vol soldaten en andere Friezen naar Dokkum, Klaarkamp en de omliggende gebieden om de vijand tegen te houden en te voorkomen dat ze Dongerdielen zouden bereiken.
Nadat de graaf van Moers en de bisschoppelijke troepen enkele dagen tegenover elkaar hadden gelegen, trok de graaf van Moers zich terug met zijn troepen en keerde terug naar Sneek. De bisschoppelijke soldaten verlieten Bonifatius' klooster en sloegen hun kamp op bij Bergum in het klooster van Bergum.
De gebieden van Westergo, samen met de stad Leeuwarden, vroegen dringend om hulp bij hun stadhouder. Ze wilden voorkomen dat deze troepen via Leeuwarden Westergo zouden betreden. Maar stadhouder Georg Schenck stond toe dat ze Westergo binnentrokken, omdat hij goed wist welke opdracht hij van keizer Karel had gekregen.
Hieruit blijkt duidelijk dat deze soldaten door het hof van Bourgondië naar Friesland waren gestuurd om de Friezen die nog de Gelderse partij steunden, zo onder druk te zetten dat ze keizer Karel als hun heer zouden erkennen, zoals ik (Worp van Thabor) eerder heb geschreven.
Zo bleef het Gelderse bisschoppelijke leger een week lang bij Bergum liggen, om het conflict tussen de stadhouder en Westergo met de stad Leeuwarden te beslechten. Uiteindelijk, op Sint-Stevensdag (26 december), trokken de eerder genoemde soldaten via de stad Leeuwarden naar Westergo, geholpen door de stadhouder, met hun volledige strijdmacht. Ze sloegen hun kamp op bij Arum en de omliggende dorpen, waar ze grote schade aanrichtten in alle nabijgelegen gebieden en dorpen.
Ze rukten ook op richting Sneek en Bolsward, omdat deze twee steden nog Gelderse steunpunten waren. Ze mochten echter weinig tegen deze steden uitrichten.
Deze tekst is gebaseerd op het vijfde boek van monnik, kroniekschrijver en tijdgenoot Worp van Thabor. Het boek beslaat de geschiedenis van Friesland van 1499 tot 1523.
Dit is de periode onder het bewind van de Saksische Hertogen en daarna het conflict tussen een groot deel van Friesland, Gelre en de keizer Karel V van Spanje.
Het boek van Worp van Thabor (in modern Nederlands).
Dorpen en steden in Friesland.
Leven in Sneek in de 16de eeuw.
De zaak van Yepke Vaer (1521).
Veroordeelde Geldersen 1516 -1524.
Misdaad en straf (1500 - 1550).
Terechtstellingen (1500 - 1550).